Groene wilg

Salix phylicifolia

Grote tweehuizige struik met lancetvormige tot ovale gladde bladeren (onontwikkelde bladeren ietsje harig), glimmend aan de bovenzijde, een zeegroene waas aan de onderzijde. Bladrand omgerold. Takken roodachtig geel tot roodachtig bruin, glad. Bloemen in 2 – 4 cm. lange katjes, eenslachtig. Katjes-schubben langharig, geelbruin. Twee meeldraden in iedere mannelijke bloem. Stamper harig, stijl en stempel gelig groen. Hoogte: 1 – 5m., landinwaarts hoger dan langs de kust. Nogal laag bij sterke begroeiing. Habitat: Weidevelden en rivierbanken, hellingen en open-moerheideveld met vochtige bodem, soms als ondergroei in klamme berkenbossen. Algemeen. Lijkt op: Blauwe wilg heeft gelijkende bladeren. De bladeren van de Groene wilg zijn glanzender en bij rijpheid glad; hun bladrand is doorgaans zeer fijn getand in tegenstelling tot de compleet gaafrandige bladeren van de Blauwe wilg. Bloeitijd: Mei – juni. IJslands: Gulvíðir (Wilgenfamilie).