Kruipend rotsroosje

Loiseleuria procumbens

Bloemen 4 – 6 mm. breed. Kroonblaadjes vergroeid aan de bladvoet, tot op de helft gespleten in vijf of zes op zichzelf staande lobben, roze tot helderrood. Bloemkelk donkerrood, diep ingesneden met stompe bladpunten. Vijf tot acht meeldraden met donkere helmknopjes. Eén 1-stijlige stamper met twee of drie hokken, die zich bij de rijping tot een doosvrucht ontwikkelt. Houtige stengels. Bladeren tegenoverstaand, 6 – 7 cm. lang, kortgesteeld, 1 – 2 mm.breed, altijd groen, stijf, glimmend aan de bovenzijde, met omgebogen bladrand en een dikke middelnerf aan de onderzijde en slechts een smalle gleuf tussen de middelnerf en de beide omlaagstaande randen aan de onderzijde en één groef boven de middelnerf aan de bovenzijde. Hoogte: Stengels spreidend, het rechtopstaande deel doorgaans 5 – 10 cm. Habitat: Dwergstruweellandschap, vaak op lagere heuveltoppen of op de zon geëxponeerde hellingen. Tamelijk algemeen. Lijkt op: Als het Kruipend rotsroosje niet bloeit kan ze enige gelijkenis vertonen met Kraaihei, maar meer nog met Samendiapensia. De bladeren van het Kruipend rotsroosje onderscheiden zich door de dubbele gleuf aan de onderzijde en de ovalere vorm. Wordt gemakkelijk aan de bloem herkend. De kleur van de bloemen is na drogen bijzonder kleurecht. Bloeitijd: Juni. IJslands: Sauðamergur. (Heidefamilie).